Iedere ochtend ga ik op vakantie. Die vakantie begint op de fiets, zwiert langs de glimmende façades van de Amsterdamse Zuidas, van kinderen krioelende middelbare scholen, onder de Ring door waar de auto’s aanschuiven rond dit uur van de dag. Dan sla ik een fietspad in langs een nauwe groenstrook. Water flonkert door de bomen. Er komen masten in zicht: zeilbootjes, een binnenvaartschip in een haventje. Nog even door het bos, langs het bloeiende fluitenkruid, de fiere rozenbottels, en dan ben ik er: op de oever van het mooiste meer van Amsterdam. Daar tref ik de andere zomer-en-winterzwemmers. Allemaal worden we blij van de (bijna) dagelijkse duik.
We zijn blij met het zwanenechtpaar dat opnieuw trots met een nest van nu zes kuikens langs de steiger zwemt. We genieten van het uitzicht, van de hoge populieren die ruisen op de oever, de tientallen vogels die nestelen in het vogelreservaat. Een traumahelikopter vliegt boven ons hoofd, op weg naar het ziekenhuis. Treinen ratelen over de spoorbrug. Richting het westen stijgen en dalen de vliegtuigen van Schiphol. Op sommige dagen hangt er een bruine koepel van kerosine in de verte. Maar zelfs dat kan me niet storen, aan de oever van het meer en even later in het water. Er springen vissen omhoog, golven klotsen tegen me aan, een jonge fuut duikt onder me door op zoek naar een versnapering. Mijn dagelijkse vakantie duurt – afhankelijk van de temperatuur van het water – iets meer dan een uur.
Vanochtend waren de karretjes van de stadsreiniging al brommend bezig met hun werk. De oever van het meer lag bezaaid met de restanten die de zomerliefhebbers van de dag ervoor hadden achtergelaten op het gras. Iedereen weet hoe dat eruit ziet, maar blijkbaar breekt niet iedereens hart bij dat zicht. Niet voldoende in ieder geval om de troep weer mee naar huis te nemen. Eén stuk afval trok mijn aandacht. Dat kon ook niet anders want het stond naast de paal waar ik mijn fiets tegen aan zet. Het was een boodschappenkar. Leeg. Achtergelaten. In gedachten maakte ik de trip mee terug die de kar moet hebben gerold: van het Olympiaplein helemaal naar hier, met die rottig zwenkende wieltjes over het zand, de kiezels, het gras. De lege boodschappenkar in het groen als herinnering aan een picknick: er zijn betere beelden denkbaar.
Toen kunstenaar Bram Kuypers me vertelde over zijn plan om voor deze editie van de PaltzBiënnale een boodschappenkar te vergulden en die in de vijver op het landgoed te kieperen, was ik niet meteen enthousiast. Ik dacht aan de scholen visjes in het water: zou er geen goudblad afbladderen, het kwetsbare ecosysteem op de Paltz verstoren? En ook twijfelde ik aan wat de kunstenaar met dit gebaar wilde verbeelden, behalve ultieme verveling, zijn ultieme verveling. Waarom gooien we een boodschappenkarretje van de Ikea, de Albert Heijn, de Jumbo in het kanaal, in de sloot, in de vijver? Gewoon, omdat het kan – en er verder niet zo veel heel bijzonders in het leven te bedenken is.
Maar in de loop van de maanden leerde ik het werk van Bram Kuypers beter kennen. Kuypers (1989), afgestudeerd aan de HKU en ArtEZ in Arnhem, heeft er als kunstenaar een kunst van gemaakt om het idee van mislukking niet centraal te stellen in zijn werk, maar er wel altijd zijdelings aan te refereren. Eén van de sterkste voorbeelden daarvan is zijn werk Atlas (2017).
Atlas is, zoals bekend, één van de Titanenkinderen (Prometheus was zijn broer). Hij spande samen tegen oppergod Zeus en kreeg als straf voor eeuwig de last van de wereld op zijn schouders te torsen. Kuypers verandert de Titaan in een graafmachine die op een weiland bij Nijmegen tijdens een performance zichzelf begraaft tot er niets meer van te zien zou zijn.
Dat wonderschone idee was bescheiden en theatraal tegelijk, vergelijkbaar met Marinus Boezems actie om in 1969 de hemel boven de haven van Amsterdam te signeren met de rook uit de uitlaat van een vliegtuigje. De rook waait weg, de handtekening verdwijnt, het kunstwerk is foetsie. Zo ook met de graafmachine van Kuypers.
Maar helaas: de performance mislukte. De graafmachine wankelde en viel in de zelf gegraven kuil. Er moest een andere machine aan te pas komen om het apparaat daadwerkelijk aan het oog te onttrekken. Gelukkig zijn er foto’s.
Eenzelfde geval van mislukking is terug te vinden in het kleine, als relatiegeschenk gepresenteerde sculptuurtje Windmill with Withered Blades (2020). Op een houten blokje, waarop het golvend motief van water is geschilderd, staat een windmolentje met verkreukelde, slap afhangende bladen. Het in 3d geprinte baby-windmolentje is wit met rode banden en geel banden aan de voet. Het concept van mislukking is hier in fysieke vorm gerealiseerd. Het is grappig, aandoenlijk, ja zelfs sierlijk.
In deze reeks past ook Zonder Titel / Geen Werk – het boodschappenkarretje dat als een anomalie in het perfect gemanicureerde landschap van de Paltz is achtergelaten. Het heeft dezelfde bescheiden signatuur (Geen Werk) als Boezems ondertekening van de hemel. Het wrakje van een kar is als bij toeval van goud. En het symboliseert alles wat we niet willen: verveling, mislukking, een leven waar maar geen richting aan gegeven kan worden. Behalve dan die van de duw van het stalen gevaarte het water in.
Bram Kuypers: Zonder Titel / Geen Werk (2022)
Foto: Gerard Wielenga, PaltzBiënnale 2022.